De preparaten van Frederik Ruysch, zowel een curiositeit als een verhaal over normen en waarden in de medische wetenschap

De preparaten van Frederik Ruysch (1638-1731) maken deel uit van de collectie van het LUMC. Ze zijn al eeuwenoud. Het materiaal, lichaamsdelen van overleden mensen, werd in de 18e eeuw door Ruysch geprepareerd. Vaak gaat het om lichamen van misdadigers, maar ook zeer jonge en doodgeboren kinderen zijn te zien. Ruysch voegde allerlei elementen toe aan de preparaten, kanten kraagjes, petjes en kralen. Hij maakte er ware stillevens van. Het is nog steeds een prachtige collectie. Dat de preparaten er bijna 400 jaar later nog zo goed uitzien is te danken aan de bijzondere conserveringstechniek die Ruysch ontwikkelde. Daardoor hebben zijn preparaten hun natuurlijke kleur behouden. De Russische tsaar Peter de Grote was zo onder de indruk van het werk van Ruysch, dat hij vrijwel de gehele collectie opkocht en naar Sint-Petersburg liet verschepen. Enkele van Ruysch’ preparaten zijn via de Leidse hoogleraar Albinus, een leerling van Ruysch, in Leiden terechtgekomen. Artsen en studenten geneeskunde kunnen ze zien, het gewone publiek niet. Toen museum Boerhaave besloot om ze tentoon te stellen was dat aanleiding voor ethische vragen.

Een journalist vroeg me wat ik, als ethicus, vind van het publiekelijk het tentoonstellen van de preparaten van anatoom Frederik Ruysch uit begin 18e eeuw?

Het mooie aan zo’n oud preparaat is dat het heel veel dingen tegelijkertijd is. Het is een curiositeit uit de achttiende eeuw. Maar het is ook een verhaal over de normen en waarden uit die tijd. We zouden het met de huidige ethische normen bijvoorbeeld nooit meer toestaan dat we zomaar de lichamen van criminelen zouden gebruiken. Vroeger was er geen sprake van ziets als recht op integriteit van het lichaam en konden criminelen zonder probleem als preparaat eindigen. Daar denken we nu anders over. Iemand moet zelf toestemming verlenen. Informed consent noemen we dat in de medische ethiek.

De preparaten waren in vroeger eeuwen misschien belangrijk voor scholing, maar dat is niet meer zo. Die preparaten zijn voor voor hedendaagse geneeskunde studenten niet om die reden waardevol. Die leren tegenwoordig veel meer over het menselijk lichaam door zelf te snijden. Dus dat is geen argument om die preparaten wel aan jonge artsen te tonen, maar niet aan het grote publiek. Je moet consequent zijn. Of je zegt, die (restanten van) mensen verdienen met terugwerkende kracht recht op lichamelijk integriteit en dus een graf. Of je zegt, nu zouden we dat niet meer doen, maar deze preparaten zijn er toch al en ze zijn te mooi om weg te gooien.

Dan kies ik ervoor om die preparaten laat zien, vooral om aan te tonen hoe mooi ze gemaakt zijn. Ik vind dat die preparaten het predicaat ‘kunst’ verdienen. Het is echt vakmanschap.  Ik vind ze mooi. Ze vertellen een verhaal. Ik weet dat ik me nu op glad ijs beweeg, omdat het ook gaat om de definitie van kunst. Daar ga ik nu even niet verder op in. Ik zou het prima vinden als deze preparaten, die jarenlang alleen te zien waren voor een select gezelschap van artsen, nu in een museum komen en publiekelijk te bewonderen zijn . Ik heb daarentegen wel veel moeite met de geplastificeerde lijken in ‘Bodyworlds’. Daar gaat het over recent verkregen lichamen. Hebben die mensen bij leven ingestemd? Wat hebben ze er voor teruggekregen?”