Powerfeministes vinden moeders die minder uren gaan werken lui. Zo praat je ploetermoeders alleen verder in de put.
Het afgelopen jaar is er veel discussie geweest over moeders die niet werken. Staatssecretaris Sharon Dijksma noemt het kapitaalvernietiging. Zij wil dat vrouwen die er bewust voor kiezen om niet te werken, een deel van hun studiekosten moeten terugbetalen. Ook de in deeltijd werkende moeders moeten het ontgelden. Powerfeministe – eigenlijk zonder recht van spreken, want zij is geen moeder – Heleen Mees verwijt deze moeders luxegedrag en noemt ze misprijzend keuzefeministen.
Beide vrouwen hebben een punt: vrouwen die niet werken zijn niet goed voor de economie. Maar ze gaan allebei voorbij aan het waarom. Wie wil weten waarom die moeders niet of slechts parttime werken verwijs ik graag naar de damesbladen waar een parallelle discussie wordt gevoerd over het fenomeen ploetermoeder. Ploetermoeders zijn altijd moe, chronisch gestresst en zij voelen zich ondergewaardeerd. Op het werk voelen ze zich tekortschieten want ze presteren minder dan hun kinderloze collega’s en collega’s die wél genoeg energie hebben om fulltime te werken. Thuis voelen ze zich tekortschieten want een oververmoeide en gestresste moeder is geen leuke moeder.
Het probleem is helder: (fulltime) werken laat zich slecht combineren met moederschap. Vooral moeders van jonge kinderen zijn chronisch moe. Het combineren van een fulltime baan en kinderen is zwaar, heel zwaar. Dat vrouwen dus ondanks hun goede voornemens al snel besluiten om minder te gaan werken en in sommige gevallen zelf helemaal stoppen met werken is geen teken van luiheid, maar een teken aan de wand. Die vrouwen zijn overbelast. Dat dit probleem zich niet of nauwelijks bij mannen voordoet geeft aan dat de lasten van het ouderschap onevenredig neerkomen op de schouders van de moeders.
De suggesties die Dijksma en Mees aandragen om de ‘economische schade’ als gevolg van de uitval tegen te gaan zijn daarom niet realistisch. Inspelen op schaamte- en schuldgevoel bij vrouwen zoals Mees doet – „je verpest de markt en geeft een slecht voorbeeld voor jonge vrouwen, wees niet lui” – klinkt stoer maar is in de praktijk contraproductief. Een oververmoeide, en gefrustreerde, want onderpresterende vrouw raakt hier alleen maar nog meer van in de stress. De economische prikkel van Dijksma om vrouwen aan het werk te houden is al helemaal absurd.
De keuze voor het moederschap is een drastische keuze. Niet alleen ‘vergooien’ vrouwen hun carrièreperspectief, ze ontnemen zichzelf ook een belangrijk sociaal aspect van hun leven. Niet meer werken betekent voor deze vrouwen vaak ook een sociaal isolement. En op een goede dag – vermoedelijk als de jongste naar school gaat – gaan ze zich vreselijk nutteloos voelen.
De conservatieve rechtsfilosoof Andreas Kinneging vindt dat de problemen van de werkende moeders het gevolg zijn van een vals geloof in de feministisch doctrine. Zijn remedie is de vrouw terug naar het aanrecht sturen. Daarbij verschuilt hij zich graag achter allerlei biologische drogredenen. Deze visie getuigt van typische mannelijke luiheid.
Ik vermoed dat mannen als Kinneging zelf niet bereid zijn de huishoudelijk taken – die het hebben van kinderen nu eenmaal met zich meebrengt – op zich te nemen. Het probleem vraagt juist om nieuwe oplossingen en niet om een blik achterwaarts. Zijn pleidooi vertoont veel blinde vlekken, die ik overigens ook bij Mees, Dijksma en de damesbladen zie. Allemaal denken ze dat het probleem primair een vrouwenprobleem is. Een probleem waar vrouwen maar mee moeten leren omgaan, waarin zij keuzes moeten maken.
Maar vrouwen kiezen niet zelf voor deze impasse, ze worden er mee geconfronteerd. Het gaat hier juist om een maatschappelijk probleem dat door de samenleving als geheel moet worden opgelost.
Daartoe moet de samenleving zich bevrijden van de jaren vijftig mannencultuur die nog steeds heerst in Nederland. Een cultuur waar niet alleen mannen maar ook vrouwen aan bijdragen. Symptoom van deze mannencultuur is het hardnekkige idee dat een carrière niet meer mogelijk is als je parttime werkt.
In organisaties met een jaren vijftig mannencultuur kunnen de echt interessante functies alleen worden uitgevoerd door mannen en vrouwen die thuis geen huishoudelijk taken hebben. Voor werknemers met kinderen zijn die banen dus alleen weggelegd als zij een partner hebben die thuis zit. En omdat vrouwen beter zijn in zorgen dan mannen en mannen beter zijn in geld verdienen, is het in de praktijk meestal de vrouw die thuis op de kinderen past. Zolang dit soort overtuigingen domineert, zal het combineren van zorg en werk een vrouwenprobleem blijven. En dat is doodzonde, zowel voor die vrouwen als voor hun kinderen en de Nederlandse economie.
Vaders en moeders moeten de zorg voor hun kinderen verdelen. Beiden moeten parttime werken. Goede kinderopvang is belangrijk, maar vooral moeten mannelijke werkgevers en werknemers ervan doordrongen zijn, dat vader worden minder werken betekent.
Het kan al beginnen op de dag na de bevalling. Als vader in plaats van twee dagen twee weken vaderschapsverlof krijgt, went hij aan de baby en kan hij evenzeer als de moeder voor het kind zorgen. Het is dan vanzelfsprekender dat de vader ook parttime gaat werken. Beide ouders moeten worden gesteund door de werkgevers, vooral door die van hem.
Uiteindelijk wordt iedereen daar beter van. Een organisatie die een goed werkklimaat weet te scheppen voor werkende ouders door zich flexibel op te stellen, trekt niet alleen talent aan, zo’n organisatie weet dat talent ook te behouden.
Een mentaliteitsverandering zal door de overheid moeten worden bevorderd. Zij moet vaders verplichten parttime te werken. En we moeten vooral niet luisteren naar mannen als Kinneging of naar onze Nederlandse powerfeministes.
Dr. Ellen ter Gast is filosofe en moeder van twee (inmiddels niet meer zo heel erg) kleine kinderen.
Bron: nrc.next