Opinie NRC: Onderzoek vervalsen: je moet nu bijna wel

Geen wonder dat er in de wetenschap zo veel wordt gefraudeerd, zegt Ellen ter Gast. Het systeem selecteert op grenzeloze ambitie en egoïsme, en niet op teamwerk. Nieuwe normen zullen niet helpen. Gooi de cultuur om!

Afgelopen jaar werd Nederland opgeschrikt door de wetenschappelijke fraudezaak rond sociaal psycholoog Diederik Stapel. Snel daarna volgden andere meldingen van sjoemelende wetenschappers in Nederland. Diederik Stapel bleek in het geheel geen uitzondering.

Er is iets mis in de wetenschap. In november kondigde de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen (KNAW) aan versneld aan de slag te gaan met een rapport rond wetenschappelijke integriteit. Volgens hoogleraar Kees Schuyt, de voorzitter van het Landelijk Orgaan Wetenschappelijke Integriteit en van de commissie ethiek en integriteit van de KNAW, moet er in de academische opleiding meer aandacht worden geschonken aan normen in de wetenschap.

Dit is goed bedoeld allemaal, maar normen zullen het probleem niet oplossen. De oorzaak van de fraude is de wijze waarop wetenschap is georganiseerd. Hierbij doel ik zowel op de organisatiestructuur als de organisatiecultuur. Zolang wetenschappers moeten overleven in continue onzekerheid over hun (vervolg)aanstelling en primair worden afgerekend op individuele prestaties, meetbaar in het aantal publicaties, zal de druk om te frauderen blijven bestaan.

Een van de wonderlijkste aspecten van de wetenschap als organisatie is het hoge percentage mensen dat langdurig in dienst is op basis van tijdelijke contracten. Ik ken geen andere bedrijfstak waarin hoogopgeleide mensen het volstrekt normaal vinden dat ze na vijftien jaar trouwe dienst nog steeds geen vaste aanstelling hebben. De wetenschap draait op flexwerkers. De meeste onderzoekers werken op basis van tijdelijke contracten van drie à vier jaar. Als gevolg van de Flexwet staan ze na een paar jaar vanzelf op straat, tenzij het hun lukt om een vaste aanstelling te krijgen. Deze zijn schaars en alleen voor de allerbesten – zij die veel publiceren in toptijdschriften.

Een ander wonderlijk aspect van de wetenschap is de focus op de carrière van individuele onderzoekers. Wetenschappelijk onderzoek is gebaseerd op teamwerk. Het ideaalbeeld van de wetenschapper zou dus die van een team player moeten zijn. De realiteit is anders.

Wetenschappelijke prijzen, beurzen en leerstoelen gaan altijd naar individuele onderzoekers, naar briljante geesten, naar toptalent. Zelden hoor ik over de excellente onderzoeksgroepen die worden geroemd om de goede werksfeer en de wijze waarop wetenschappers samenwerken, of over prijzen die worden toegekend aan een heel team.

Wel zijn er hier en daar wedstrijden speciaal voor teams. De Amerikaanse stichting iGEM organiseert sinds 2003 een jaarlijkse wedstrijd tussen teams van synthetisch biologen voor het ontwerpen van een bacterie, en er is de world solar challenge, de tweejaarlijkse race van zonnewagens, maar dit zijn uitzonderingen. Ze zijn beide gericht op masterstudenten. Als je na je studie in de wetenschap de top wilt bereiken, moet je niet alleen hard knokken. Je moet vooral beter zijn dan je collega’s – geen teamspeler zijn, dus.

Hoe je het spel ook speelt, de eerlijke jonge onderzoeker trekt altijd aan het kortste eind

Mijns inziens heeft fraude in de wetenschap niets te maken met een gebrekkig inzicht in wetenschappelijke normen. Er is iets mis met de organisatiecultuur van de wetenschap. Die is onvoldoende transparant. Hoe transparanter de organisatiecultuur, hoe groter het zelfreinigende vermogen van een organisatie. In een bedrijfstak waarbinnen je als individu in continue onzekerheid verkeert over de toekomst, en je naaste collega’s je grootste concurrenten zijn, is de kans niet groot dat er een echt transparante organisatiecultuur ontstaat. Je moet als wetenschapper altijd op je hoede zijn en heel goed nadenken met wie je je onderzoeksresultaten bespreekt. De kans is reëel dat iemand anders ervandoor gaat met jouw data.

Tegelijkertijd is de competitie zwaar en niet altijd even eerlijk. De druk om te frauderen is groot. In een organisatie waar mensen primair door individuele belangen worden gedreven, kom je er gemakkelijker mee weg dan in een organisatie waar teamleden gezamenlijk verantwoordelijk zijn voor de resultaten.

Het is mij een raadsel hoe normen het fraudeprobleem zullen oplossen. Volgens mij krijgt iedere wetenschapper in spé wel een keer uitgelegd wat de ongeschreven normen van de wetenschap zijn. Dit zijn de zogenaamde CUDOS-normen, in 1942 voor het eerst geformuleerd door de Amerikaanse socioloog Robert Merton. Ze staan voor: gemeenschappelijkheid (communalism), universalisme (universalism), belangeloosheid (disinterestedness) en georganiseerde scepsis (organized skeptism).

Kort samengevat betekent dit dat wetenschappelijke kennis collectief eigendom is. Ze moet voor iedereen toegankelijk zijn. Discriminatie binnen de wetenschap is uit den boze. Er vindt geen uitsluiting plaats op grond van sekse, ras of seksuele voorkeur. Eigenbelang en groepsbelang spelen geen rol, om fraude en plagiaat te voorkomen. Wetenschappelijke resultaten mogen nooit worden beïnvloed door politieke voorkeuren. En tot slot: wetenschappers kijken altijd kritisch naar elkaars resultaten en er is veel discussie.

Dit zijn duidelijke normen. Iedere wetenschapper is ermee bekend. Als Stapel en zijn collega’s (!) zich hieraan hadden gehouden, was er niets misgegaan. Toch heb ik als docent bio-ethiek aan een bètafaculteit altijd zeer gemengde gevoelens als ik mijn studenten vertel over deze normen. Het zijn prachtige normen en ik onderschrijf ze volledig, maar ik weet ook dat wie zich eraan houdt, het niet ver zal schoppen in de wetenschap. Binnen de wetenschap wordt geselecteerd op karaktereigenschappen als grenzeloze ambitie en individualisme. Die staan haaks op deze CUDOS-normen.

Dit jaar heb ik tijdens de werkcolleges bij wijze van experiment gebruikgemaakt van het online-integriteitspel The Lab: Avoiding Research Misconduct, ontwikkeld door het bureau voor onderzoeksintegriteit van het Amerikaanse ministerie van Gezondheid. Het is een leuke, interactieve realitysoap rondom een jonge onderzoeker en een frauduleuze collega. Het spel geeft een opmerkelijk realistische weergave van de praktijk. Het maakt niet uit hoe je het spel speelt – de eerlijke jonge onderzoeker trekt altijd aan het kortste eind. Tja, hoe moet ik dat verkopen aan mijn studenten?

Dr. Ellen ter Gast is zelfstandig ethicus en filosoof, en docent bio-ethiek aan de Universiteit Leiden.

Bron: NRC Handelsblad