Waarde en Waardering van de kunsten in 2015

Dit is een ingekorte versie van de lezing tijdens de nieuwjaarsbijeenkomst van Bonnefantenmuseum, Jan van Eyck Academie, Marres, Bureau Europa en Faculteit van de Kunsten.

Mijn carrière in de kunstwereld begon medio jaren 90. Ik had als student een bijbaantje bij Stichting Kunstwegen in Rijswijk. Stichting Kunstwegen werd in juni 1994 door de rijksoverheid opgericht met als doel om voor de door het rijk in het kader van de Beeldende Kunstenaarsregeling (de BKR) verkregen collectie een nieuwe bestemming te vinden. Die BKR-werken lagen op dat moment opgeslagen in een depot van de Rijksgebouwendienst, een soort de betonnen bunker in Rijswijkse Plaspoelpolder.

Mijn werkplek was een bureautje met daarop een oude PC ergens in dat depot tussen eindeloze stellages met tekeningen, schilderijen en houtkoolschetsen. Verder hingen er in dat depot stinkende wanddoeken aan de muur, vermoedelijk al sinds de jaren 70. Tussen de stellages stonden ook nog wat vage sculpturen. Meestal abstract. Vaak beschadigd. In totaal meer dan 90.000 werken.

De BKR was van kracht vanaf eind jaren veertig, toen nog onder de naam contraprestatie. In ruil voor financiële steun van het rijk en de gemeente Amsterdam moesten kunstenaars hun werk inleveren. De kunst moest een heenkomen vinden in overheidsinstellingen, musea en later artotheken. Kunstspreiding was het doel. Maar toen de regeling in 1987 werd afgeschaft, bleek dat lang niet al die kunst verspreid was. Een groot deel was gewoon daar in dat depot in Rijswijk terecht gekomen. Vergeten kunstwerken.

7 jaar na de afschaffing van de BKR besloot het rijk dat dat depot leeg moest. Waar moest het Rijk in Godsnaam heen met al dat werk? Al snel werd het idee geboren om die werken terug te geven aan de makers. Maar hoe moesten ze de die klus klaren? In 1995 was Internet was nog niet grootschalig in gebruik en bijna niemand had e-mail. Het werk bestond uit het handmatig zoeken naar adressen en telefoonnummers in nogal ouderwetse computersystemen en heel veel bellen en schrijven.

Als die kunstenaars dan waren getraceerd, kwamen ze langs om die werken te halen. Dat was altijd reuze leuk. Zo herinner ik me een grote man met woest haar, die stonk naar alcohol en tabak, zeg maar het type “echte kunstenaar”. Die man staarde verwonderd naar een reusachtig vaag paars doek van minstens 2 bij 3 meter – “Is dat van mij?” “Wanneer heb ik dat gemaakt?” – en riep na even peinzen vrolijk “Oh ja nu weet ik het weer. Dat was in mijn paarse periode!” Zodoende werden mijn eerste vooroordelen over kunstenaars bevestigt. Vaag volk.

Het project heeft ongeveer 3 jaar geduurd. Aan het einde van die periode bleven vijftig- tot zestigduizend stuks BKR-kunstwerken “over”. Een aantal van die kunstwerken was beschadigd en werd total loss verklaard, sommige werken waren simpelweg “kwijt”. Een van die total loss verklaarde werken, “Kop” een in polyester gespoten beeld van een man met een opengewerkte schedel en een soort oculair voor zijn ogen, staat bij mij thuis. Ik zie ik er de humor van in. Alsof iemand met een microscoop naar zijn eigen hersenen staart. Het lijkt te gaan over zelfreflectie. Het is natuurlijk wel een beetje illegaal dat ik dat werk zomaar mee naar huis heb genomen. Maar ik zorg goed voor “Kop”[1], al 20 jaar. Ik heb er weliswaar nooit voor betaald, maar voor mij heeft het werk grote waarde. Wat is de waarde van zo’n werk, als dat met nog 50.000 andere kunstwerken staat te verpieteren in een depot?

Mijn volgende bijbaantje in de kunst was als invalgastvrouw in de beeldengalerie van de kunstuitleen in Amsterdam. Mijn bezigheden bestonden voornamelijk uit wijn drinken met exposerende kunstenaars. Zo leerde ik ze eindelijk echt kennen. Rare jongens, maar wel goed volk. Harde werkers allemaal, echte vaklieden. Grote handen. Originele denkbeelden. Vrije jongens. Ik verveelde me nooit. En, zo ontdekte ik, (op het gevaar af dat ik te veel generaliseer) filosofen en kunstenaars lijken wel wat op elkaar. Ze stellen vragen, ze zijn betrokken. Ze zijn op zoek naar betekenis en of bieden die. De een in taal, de ander in beeld.

Ik vind dat nogal waardevol. Beelden en ideeën heb je nodig om het leven te begrijpen en waarderen. De artistieke verbeelding van ideeën geeft kleur aan mijn bestaan. Food for thought. Zonder kunst zou het maar een dorre boel zijn hier op aarde.

Terugdenkend aan die eerste ervaringen in Rijswijk en de galerie in Amsterdam en reflecterend op het imago van de kunst vandaag de dag in Nederland, betreft mijn verbazing vooral een vreemd spanningsveld tussen de “waarde” en de “waardering” van de kunst. Daar moeten we iets mee. Zowel de beroepsgroep, als de samenleving.

Wat me tot op de dag van vandaag het meest verwondert is de vergoeding die kunstenaars krijgen voor hun werk. Kort samengevat: het business model van deze beroepsgroep deugt van geen kanten. De meeste galeries vragen tussen de 30-50 % van de koopsom als commissie. Omgerekend, d.w.z. na aftrek van de materiaalkosten kwam dat er bij de meeste van deze kunstenaars op neer dat ze een uurtarief van minder dan 5 euro hanteerden. En iedereen vindt dat normaal. Kunstenaars worden vaak niet of nauwelijks betaald. Ook zij die mee doen aan grote exposities doen dit vaak voor nagenoeg nop. Transportkosten mogen ze zelf regelen. Ze mogen blij zijn dat hun werk geëxposeerd wordt. Iedereen verdient er aan, behalve de gene die het werk bedacht en gemaakt heeft. Dat is toch totaal bizar? Geen wonder dat kunstenaars subsidie nodig hebben. Van lucht kan niemand leven.

Het echt samenwerken met kunstenaars is voor mij een jaar of tien geleden begonnen toen ik promotieonderzoek deed aan de universiteit. Ik werkte als filosoof aan een proefschrift over biotechnologiedieren. De genetisch gemodificeerde muis om precies te zijn. Wat is die biotechmuis? Wat gaat die technologie ons brengen? En wat doet dat met ons begrip van leven? Dat waren de vragen waar ik mij als filosoof vier jaar over heb mogen buigen.

Ik ontdekte al gauw dat ik in biokunstenaars de beste gesprekspartners had gevonden de ik me maar kon wensen. Biokunst is een relatief nieuwe stroming van kunst die deel uitmaakt van een groter domein: art-science. Deze kunstenaars werken samen met wetenschappers. Hun werk ligt in het verlengde van de wetenschappelijk praktijk of vormt een kritische reflectie hierop. Geen saaie en nietszeggende vertogen over integriteit of intrinsieke waarde, maar toekomstbeelden, prikkelende visies en vragen over nieuwe technologie en de wereld van morgen.

De biokunstenaars die ik heb leren kennen tijdens wetenschappelijke congressen over het werken op het grensvlak tussen kunst en wetenschap zijn net als ik echte onderzoekers met een diepe fascinatie voor wetenschap. Allemaal kunstenaars die een relevant verhaal vertellen over biologie en over de betekenis van het begrip “leven“ in het licht van de razendsnel ontwikkelende technologie. Ze hebben alleen een andere methode en een ander medium dan ik als filosoof.

Neem bijvoorbeeld de Britse biokunstenares Anna Dumitriu, hoofd van het in Brighton gevestigde institute for unnecesarry research. Zij is de kunstenaar en ik ben de bioloog. Maar ik heb nog nooit iemand ontmoet die zo veel weet over TBC als zij. Ik werkte als bio-ethicus samen met Dumitriu in het project Trust me I am an Artist. Dat project ging over de vraag of voor kunstenaars die willen werken met bacteriën en genetisch gemodificeerde organismen dan wel met menselijke en of dierlijke proefpersonen dezelfde ethische regels (zouden moeten) gelden als voor wetenschappers. Een van die kunstenaars in dat project was Adam Zaretksy. Zijn studio is het laboratorium. Zijn plan: DNA isoleren uit een drol van William Burroughs. Die drol staat ergens op sterk water in een lab van de University of Kansas. Waar overigens ook drollen van Jack Kerouac en Alan Ginsberg zijn opgeslagen. Menselijk DNA isoleren uit een drol kan omdat in poep ook altijd wat darmepitheelcellen te vinden zijn. Dit naked DNA wilde Zaretsky laden in een gene gun en vervolgens schieten in een substantie die hij “Felch” noemt, een begrip dat hij ontleent aan striptekenaar Robert Crumb. Het is wel een beetje ranzig. Enfin, het gaat om een mengsel van bloed sperma en stront. Het idee van Zaretsky was om deze “mutant Felch” uit smeren over menselijk proefpersonen, “human canvasses.” Burroughs zelf zou het waarschijnlijk schitterend gevonden hebben. Maar is het ook ethisch verantwoord?

Ik was voorzitter van de ethische commissie die zich over deze kwestie mocht buigen. Moeten we het toestaan dat Zaretksy dit project met mutant Burroughs Naked DNA in Nederland uitvoert? Het kunstpubliek reageerde geschokt. “Spelen met DNA! Dat kan toch niet”. “Gevaarlijk”.” Frankenstein!” Het was moeilijk om een Burroughs-expert te vinden die aan deze openbare vergadering durfde mee te doen. De moleculair biologen daarentegen zagen geen gevaar.

De waarde van dit project is dat het laat zien hoe ethische commissies werken. En dat deze vorm van commissie-ethiek met ethiek eigenlijk niet zo veel te maken heeft. Het gaat niet om waarden en principes, het draait om een risicoanalyse. En een kunstenaar in het lab is een ongewenst risico.

Ook stel ik u graag voor aan de Australische biokunstenaar Oron Catts. Hij is een van de eerste weefselkweekdeskundigen in Australië. Hij maakt kunstwerken van levende cellen, die hij kweekt in een laboratorium. Zoals bijvoorbeeld het werk “disembodied cuisine”, een celkweek van kikkerbillenvlees. Dit project is uitgevoerd in 2003, dus 10 jaar voor Mark Post zijn tandde zette in een kweekburger. Deze show vond plaats op de expo l’art biotech in Nantes, Frankrijk, vandaar de keuze voor kikkerbilletjes.

Dit soort kunstenaars hebben een grote mate van betrokkenheid op maatschappelijke vraagstukken. Ze zijn waanzinnig goed geïnformeerd. Het zijn waardevolle professionals. Professionals die in staat zijn complexe vraagstukken met een hoog technische gehalte en een prangende ethische vraagstelling met een relevant beeld of met een geslaagde interventie van commentaar te voorzien.

Het werk van deze kunstenaars is ook te zien op grote Nederlandse tentoonstellingen.

Neem bijvoorbeeld de tentoonstelling Ja natuurlijk in het Haags gemeentemuseum 2013. Het is niet voor niets dat curator Ine Gevers deze catalogus tentoonstelling de ondertitel “Hoe kunst de wereld redt” mee gaf. Zij staat niet alleen met haar hoge verwachtingen en haar waardering voor de creativiteit en het innovatieve vermogen van de kunsten. Neem bijvoorbeeld de tentoonstelling nieuwe energie in design en kunst in het Boijmans van Beuningen in 2012.

Ik citeer: “Kunstenaars, ontwerpers en progressieve denkers vervullen een voortrekkersrol in de bewustwording over de omgang met energie. De tentoonstelling laat verrassende, vreemde en soms onvoorstelbare objecten en sculpturen zien. Ze zijn poëtisch, een andere keer vervreemdend, vaak geniaal en altijd actueel en innovatief.”

Ik vind het werk van de kunstenaars die ik hierboven bespreek om verschillende redenen goed en relevant en daarmee waardevol voor onze samenleving. De kunstenaars zijn betrokken en intelligent. En wat ik zo bijzonder vind, ze zijn in staat om in een beeld uit te drukken waar ik in taal veel pagina’s voor nodig zou hebben. En, ik vind deze kunstenaars, om maar eens een modeterm, te gebruiken vaak zeer innovatief.

En dat zegt iets. Ik kom regelmatig op bijeenkomsten rondom het thema innovatie. Innovate or die is het adagium van de 21ste eeuw. Maar op deze bijeenkomsten vliegen de clichés me altijd om de oren. Ik kom altijd teleurgesteld thuis. Ik hoor eigenlijk nooit iets nieuws. Als ik daarentegen, naar de kunstprojecten die ik net genoemd heb kijk, of als ik er lezingen over hoor, word ik altijd vrolijk. Vrolijk omdat ik iets nieuws hoor. Ik raak geïnspireerd.

Waarom worden deze kunstenaars dan zo slecht gewaardeerd? Ze krijgen complimenten maar waarom worden ze niet fatsoenlijk betaald? Ik snap het echt niet. Ik kan u namelijk uit betrouwbare bronnen melden dat ook deze kunstenaars, een enkele uitzondering daargelaten, niet of nauwelijks betaald worden voor hun werk. Zij zijn volledig afhankelijk van karige projectsubsidies. Ze leiden een totaal onzeker bestaan. Wat dat betreft lijken ze op de wetenschappers met wie ze werken. Het is mooi werk dat ze leveren maar we, en dan bedoel ik het Nederlandse publiek of de Nederlandse staat heeft er steeds minder voor over. De geldkraan gaat dicht. Je moet gek zijn als je nog voor dat vak kiest.

Of een idealist. Maar idealisme is zoo niet 21ste eeuws! Het gaat om geld verdienen!

Minister Jet Bussemaker brengt het treffend onder woorden:

“Cultuur verrijkt ons, verbaast ons en biedt schoonheid. Het geeft inspiratie en bezieling. Kwaliteit is daarin een leidend motief. Kwaliteit die gepaard gaat met ondernemerschap, waarmee de cultuursector zijn inkomsten vergroot, zijn kosten verlaagt, maar vooral zijn maatschappelijk draagvlak verbreedt.”

Oftewel leuk hoor kunst, maar niet op kosten van de gemeenschap. Het zelfde zien we op de universiteiten die steeds ondernemender moeten worden. Zo is het allemaal vast goedkoper, maar zeker niet beter. Hoogleraren die geen onderzoek doen of onderwijs geven, maar de titel vooral gebruiken omdat het ze meer status verleent als accountant of bedrijfsadviseur. Commercieel onderzoek dat ten koste gaat van fundamenteel onderzoek. Ik word er verdrietig van.

Maar daar waar de geldkraan dicht gaat moet je wel vernieuwen. In dat perspectief ben ik onder de indruk van het aanpassingvermogen de Nederlandse kunstopleidingen. Artez, Willem de Kooning, iArts in Maastricht, allemaal voorbeelden van gedurfde reorganisaties en innovatieve onderwijsprogramma’s.

Een paar weken gelden was ik op bezoek in Rotterdam bij de Willem de Kooning. Ze hadden me gevraagd of ik daar een paar studenten wilde interviewen als aftrap van de onderwijsdag. De Willem de Kooning is recent door een grote reorganisatieproces gegaan en heeft daar de zogenaamde stations ingevoerd.

Deze stations zijn werkplaatsen, ook wel knooppunten waar kennis en relevante, hoogwaardige instrumenten verzameld zijn. Stations zijn niet het ‘eigendom’ van een bepaalde vakgroep of practice. Het zijn ontmoetingsplaatsen voor studenten en docenten van uiteenlopende richtingen en jaren. In de stations kunnen de studenten de faciliteiten en expertise vinden die ze nodig hebben om hun werk te realiseren. Expertise over software, hardware, techniek, apparaten en machines. Binnen deze stations werken docenten, instructeurs en student-assistenten de hele dag (ook ‘s avonds) om ze te helpen.

Voor de docenten is het even wennen, de studenten willen niet anders. Die zijn blij dat de academie eindelijk tegemoet komt aan hun wensen. Aan hun onderwijsbehoefte. Namelijk leren werken in interdisciplinaire teams. Niet top down maar bottum up. Vraagstuk- of probleemgestuurd projectonderwijs.

Academies als Willem de Kooning en opleidingen als iArts komen daarmee tegemoet aan de wensen van de minster, ik citeer:

“Cultuuronderwijs heeft een rol in de sterk veranderende arbeidsmarkt in de Westerse wereld, waarbij de vraag naar zowel handarbeid als routinematig administratief werk afneemt en die naar niet-routinematige vaardigheden toeneemt. Daarmee groeit het belang van de 21st Century Skills: het vermogen om in te spelen op veranderingen, met creatieve en inventieve oplossingen. Kortom: het vermogen tot innovatie. Creativiteit en innovatie zijn voorwaarden voor de verdere groei van onze kennissamenleving.”

Volgens mij vormen kunstenaars bij uitstek de beroepsgroep die beschikt over dat vermogen. Waarom daar dan niet keihard in investeren? Waarom is de waardering voor de kunst zo laag in Nederland?

Een collega aan de Willem de Kooning vertelde me dat vorig jaar iemand tijdens een lezing de vraag had gesteld wie het erg zou vinden als het woord kunst zou verdwijnen in de titel van de academie. Slechts een van de aanwezigen stak haar vinger op. Dat zegt iets. Als kunstenaars zelf afstand nemen van de term kunst. Want als de kunstenaars het zelf niet meer zien, hebben we een probleem. Ik word daar onrustig van. Ik geloof namelijk wel in de waarde van kunst en vind dat we een belangrijke klus te klaren hebben. Te beginnen met het tonen van trots.

[1] Na het schrijven van deze tekst ben ik op zoek gegaan naar de maker van “Kop”. Ik heb hem gevonden en verteld dat het werk bij mij is.