Lezing @ ‘De hele Kritiek van het oordeelsvermogen in 12 uur!’, juni 2010 in Spui 25 te Amsterdam
Ik kan me niet voorstellen dat mensen Kants derde kritiek lezen voor hun plezier. ‘Het is een onleesbaar boek’ heb ik Arnold Heumakers wel eens horen zeggen. Dat schreef hij overigens niet in zijn positieve kritiek in het NRC. Want het is volgens Heumakers niet de taak van een filosoof om ‘leesbare boeken’ te schijven. Een filosoof is geen entertainer.
Dat een filosoof geen entertainer is ben ik met hem eens. Maar ik heb ik toch wel problemen met onleesbare filosofen. In de komende tien minuten ga ik aan de hand van de Kritiek der Urteilskraft proberen uit te leggen waarom.
Net als Heumakers ben ik van mening dat de Kritiek van het oordeelsvermogen ondanks het onleesbare karakter een meesterwerk is. Het is ongelooflijk knap hoe Kant de kloof tussen de materiele wereld, de natuur en de wereld van ons morele handelen, in Kant’s terminologie de vrijheid (of de rede) weet bloot te leggen en in deze derde kritiek probeert te overbruggen.
Ik geloof namelijk ook dat in die kloof tussen natuur en zedelijk handelen de essentie van het menselijke zijn en denken te vinden is. We leven in twee werelden die we op een of andere manier met elkaar in overeenstemming moeten brengen. Dat is toch wat filosofen bedoelen met la condition humaine?
Maar als ik denk aan de Kritiek der Urteilskraft zie ik het overbruggen van die kloof vooral als een poging. Ik zeg “probeert te overbruggen” omdat ik nog steeds niet weet, of waarschijnlijk al weer ben vergeten of ik van mening ben dat Kant is geslaagd in zijn opzet. Ik heb de Kritiek der Urteilskraft twee keer (deels gelezen), een keer 15 jaar geleden als student aan de VU en een keer een paar maanden geleden als voorbereiding op een interview n.a.v het verschijnen van de vertaling van de derde kritiek. Ik heb het beide keren met grote ijver en fascinatie gelezen. Maar als je me vraagt hoe Kant in de Kritiek der Urteilskraft laat zien hoe de mens met behulp van het oordeelvermogen de kloof tussen de wereld van de vrijheid en die van de natuur overbrugt? Ik kan ik het niet navertellen. Om een een of andere reden blijft de inhoud van dit werk niet bij me hangen. Het beklijft niet. Ik denk omdat ik er in de praktijk niet zo veel mee kan.
Natuurlijk, zijn beschrijving van het geniebegrip is geniaal. Tenminste, dat vind ik. Zo eenvoudig en zo treffend. Verplichte kost voor kunstacademie studenten zou ik zeggen. Het zelfde geldt voor zijn stelling dat goede kunst autonoom moet zijn, op zich zelf doelmatig maar zonder (extern) doel. Hij legt het op brijante wijze uit. Ook denk ik dat zijn esthetische begrip van de natuur voor de hedendaagse bio-filosofie en bio-ethiek, mijn vakgebied, een grote inspiratiebron kan zijn. Veel van onze morele oordelen over ethische kwesties die voortkomen uit de biologie zoals genetische manipulatie vinden hun oorsprong (deels) in een smaakoordeel. Maar lang niet al mijn collega’s onderkennen dit. Door de Kritiek der Urteilskraft te lezen ben ik dit beter gaan begrijpen. Als ik NWO was zou ik een subsidieaanvraag voor een promotieproject over de actualiteit van Kants esthetisch natuurbegrip voor de hedendaagse bio-ethiek daarom direct honoreren.
Maar wat heb ik persoonlijk aan de Kritiek der Urteilskraft als ik de wereld om me heen en het gedrag van mensen beter wil begrijpen? Ik denk dat mijn twijfel over de bruikbaarheid van de Kritiek der Urteilskraft te maken heeft met het mensbeeld van Kant. Een goed en bruikbaar boek over het zedelijke handelen kan alleen geschreven worden door iemand met grote mensenkennis. Iemand die de mens begrijpt in al zijn lusten, beperkingen en zwakheden. Maar Kant had volgens mij niet zoveel op met gewone mensen, mensen als Henk en Ingrid. Mensen die samen met 48.000 anderen in een voetbalstadion moeten huilen om Andre Hazes. Of mensen die luid meezingend rond rijden in Golf GTI uitgevoerd met een 150 watt dolby surround stereo installatie, ….. met de ramen open. Kant ergerde zich groen en geel aan dit soort types.
Voor Kant was de verlichte mens het ideaalbeeld. Alleen de verlichte mens kan zich zelf een vrij mens noemen. De vraag die me na het lezen van de Kritiek der Urteilskraft en in voorbereiding op deze dag het meest heeft beziggehouden is de vraag of de verlichte mens van Kant wel een echt mens kan zijn. En als ie al zou bestaan of ik er een band mee zou voelen.
Wie of wat is die verlichte mens? Toen ik studeerde is mij verteld dat als ik de verlichting echt wilde begrijpen eerst Liason Dangereux van Pierre Choderlos de Laclos moest lezen. Ik moest het verlichte denken begrijpen als een verzet, een reactie op de in dat boek geëtaleerde ledigheid en decadentie van de adellijke klasse. Ik heb dat advies (met genoegen) opgevolgd en meen sindsdien een beetje beter te begrijpen waar het om draaide tijdens de Franse revolutie. In navolging van advies aan mij zou ik op mijn beurt mijn studenten willen aanraden om Sophia Coppola’s verfilming van het leven van Marie Antoinette te bekijken. Zoals Coppola haar laat zien was alles in haar leven nep, haar huwelijk, haar vriendschappen, haar liefdes, haar bloemen, haar haar. In deze film wordt Marie Antoinette geportretteerd als een nietszeggend en geheel inhoudsloos wezen die baadt in weelde en overvloed. Een vrouw die niet in staat was zelfstandig iets zinnigs te denken maar desondanks een grote invloed had op de Franse politiek. Kortom, het toonbeeld van een onverlicht mens.
Haar tijdgenoot Kant moet zo ongeveer het tegenovergestelde zijn geweest: een keiharde werker met een ijzeren discipline, die grandioos systematisch kon denken, maar verder een oersaai en kleurloos leven leidde. Veelzeggend over het imago van Kant is het citaat van Heinrich Heine in zijn essay ‘Warum Kant gefährlich ist’ uit zijn ‘Geschichte der Religion und Philosophie in Deutschland’ (1835):
Die Lebensgeschichte des Immanuel Kant ist schwer zu beschreiben. Denn er hatte weder Leben noch Geschichte.
…………dan volgt er een passage waarin Heine de mechanisch geordende dagindeling van Kant beschrijft: opstaan koffie drinken, schrijven, college geven, de dagelijkse wandelingen etc. en dat allemaal volgens de regelmaat van een klok en met een ijzeren discipline: Ich glaube nicht, dass die große Uhr der dortigen Kathedrale leidenschaftsloser und regelmäßiger ihr äußeres Tagewerk vollbrachte als ihr Landsmann Immanuel Kant.
De passage sluit Heine af met de opmerking: Sonderbarer Kontrast zwischen dem äußeren Leben des Mannes und seinen zerstörenden, weltzermalmenden Gedanken!
Waarom spreekt Heine hierover een contrast? De mens die Heine hier beschijft sluit toch naadloos aan bij het gedisciplineerde karakter van zijn denken? Een en al systematiek en ratio, alles onder controle, geen derde rangsimitaties, alleen het echte werk, zuiver. Maar daar zit wat mij betreft precies het probleem. De Kritiek der Urteilskraft is zo verheven, zo briljant en sytematisch dat het niet leeft. De Kritiek der Urteilskraft is totaal onpersoonlijk, daarom is het onleesbaar. Geen mens die de wereld om zich heen op die wijze aanschouwt. Daarom kan ik er niets mee.
Gelukkig zijn er passages te vinden waar Kant even uit zijn rol valt en iets anders van zich zelf laat zien. Ook al gaat het dan vooral om misprijzen voor zijn minder verlichte medemens:
Neem bijvoorbeeld zijn bespiegelingen over cultuuruitingen met een volks karakter – van het type dat we vandaag de dag aanduiden als soap of bouquet reeks -. Dit soort werken, hij heeft het over (p. 166-167) “Romans, larmoyante toneelstukken en zouteloze zedenpreken, spelen (zij het op valse wijze) met de zogenaamde edele inborst, maar doen in feite het hart verleppen en maken het ongevoelig voor strenge voorschrift van de plicht. Het volk smult van dit soort sentimentele verhalen, maar Kant walgt ervan. Want dit soort vormen van vermaak en zedenpreken, hij doelt hier op het type preek dat aanzet tot kruiperigheid en hielelikkerij, ontnemen ons ieder vertrouwen om het boze in ons zelf op eigen kracht te kunnen weerstaan.
Hoogcultuur en laagcultuur. Van het een wordt je beter van het ander wordt je slechter. Veelzeggend is de passage waarin Kant spreekt over wat er gebeurt als hij een bewonderaar van iets moois in de natuur, bijvoorbeeld een vogel of een wilde bloem, in het ootje neemt door deze een nepbloem of nepvogel voor te zetten. Zodra de liefhebber van het schone dit bedrog ontdekt verdwijnt meteen de directe belangstelling die hij eerst had, om wellicht plaatst te maken van een ander belang, namelijk van de ijdelheid, om er voor vreemde ogen zijn kamer mee te versieren.
Met zijn voorkeur voor het echte boven de imitatie kan ik leven, maar dat imitatiebloemen leiden tot moreel verval zoals Kant hier lijkt te suggereren vind ik wel erg ver gezocht. Smaken verschillen.
Het meest moet hij zich toch geërgerd hebben aan allerlei vormen van tijdsverdrijf. Samen gezellig keuvelen en spelletjes spelen, vreselijk. Dat je een dis voorbereid puur om er van te genieten, wat een onzin. Tafelmuziek lijkt het toppunt van decadentie. Een wonderlijke zaak noemt Kant het. Totaal nutteloos, een aangenaam geluid – Kant was niet echt een liefhebber van muziek dat moge duidelijk zijn – alleen bedoeld om de aanwezigen opgewekt te laten blijven en die, zonder dat iemand ook maar de minste aandacht schenkt aan de compositie, het vrije gesprek van de ene tafelbuur met de andere stimuleert. Ongehoord gewoon.
Hij moet muziek vooral als opdringerig hebben ervaren. Een beetje asociaal, hij vergelijkt het met een geparfumeerde zakdoek. Door de aard van haar instrumenten verspreidt ze haar invloed verder (naar de omgeving) dan wenselijk is en dringt zich zo als het ware op, waarmee ze de vrijheid van anderen, buiten het muzikale gezelschap, dus afbreuk doet; de kunsten die zich tot de ogen richten doen dat niet. Het zijn in dit soort passages dat Kant iets laat zien over zijn visie op de mens. De gewone mens. In tegenstelling tot zijn Ideale mens, zijn dit echte mensen. Wat moet hij op ze neergekeken hebben.
Ik denk dat kant met de Kritiek der Urteilskraft niet is geslaagd om uit te leggen hoe de mens met behulp van het oordeelsvermogen de kloof tussen de wereld van de natuur en de vrijheid weet te overbruggen. De mens van Kant bestaat niet, het is slechts een ideaalbeeld. Een vrij onaangenaam mens in mijn ogen. Ik vind het heerlijk om met vrienden plaatjes te draaien en slap te ouwehoeren. De meest briljante ingevingen heb ik vaak tijdens dat soort vrolijke doelloze avonden. Juist door veel te kijken naar soaps en te luisteren naar Andre Hazes begrijp ik andere mensen. Die mens houdt het midden tussen Marie Antoinette en Kant.